De volgende morgen lag Shen Ti Yii voor de Troon van de Heerser en de vuist van de gevangenbewaarder duwde zijn nek omlaag, dat hij niet verder zou zien dan de voeten van de Zoon des Hemels.
Maar hij hoorde de Stem van de Heerser, die vroeg: (Waar is de beschuldiger ?’
‘Waar is de beschuldiger?9, herhaalde de Richter der misdadigen, die stond terzijde van de Troon.
De Hoge Ambtenaar der Maaltijden, gekromd voor de treden, lichtte de jaden plaat van de lippen en zeide: ‘Aan uw voeten ligt hij, o Heldere Zon van Begrip. Uw dienaar heeft een dubbele aanklacht uit te spreken'.
‘Laat hem spreken9, zeide de Stem.
‘Spreek!9, gelastte de Richter der misdadigen.
De Hoge Ambtenaar kromde zich dieper: ‘Uw dienaar, de vader van Tuï, nadert de Verheven Troon om deze worm aan te klagen, dat hij zijn slijmerig spoor trok over het albasten pad van Tuï’s onschuld. Maar luider nog klaagt hij deze Shen Ti Yü, deze koekenbakker aan, omdat hij durfde raken aan de dochter van een Uwer Ambtsdragers. Een grove ver
10