de Hoge Ambtenaar reeds getoond aan de ogen van Tuï en vele malen reeds hadden de ogen van Tuï zich verwonderd en hadden haar smalle gouden handjes zich verbaasd ineengelegd. Maar nooit hadden de lippen van Tuï zich ontvouwd in de glimlach als op de dag toen ze Shen Ti Yü het deeg van zijn koeken zag strelen, neen nooit, hoewel ze de Zeer Vaardige Steenhouwer zijn machtige Draak had zien houweny het Hemelse Dier, dat nu het altaar van Shang-Ti bewaakte.
Als twee lachen binnen hetzelfde ogenblik, wordt hun lach één. Shen Ti Yü had gelachen tegen zijn bloemen van koek en Tuï tegen de handen van Shen Ti Yü. Toen hadden ze opgezien en verder gelachen in elkanders ogen.
In dat ogenblik was Shen Ti Yü voorgoed een nar geworden. Zijn vogels en vlinders waren weggevlogen; wel had hij nooit geweten, dat ze deeg waren, maar ze waren toch iets geweest dat hij vasthield, en vormde met zijn handen. Nu echter trilden de wieken der vlinders in de ogen van Tuï, nu bloeiden de bloemen op de welving van haar borstje. Toen de zij-
7