handen, noodde Shen Ti Yus hulpeloos smekend gebaar haar tot zich, zij wederstond het niet. Zij naderde en voor haar uit ging haar lichte glimlach. Nader trad Tuï en naar het licht van haar glimlach hiej zich Shen Ti Yus verloren starend gelaat. De droom, deze droom, waaruit hij maar niet kon ontwaken, duurde te lang, veel te lang, straks moest de pijn van het ontwaken nog volgen. Een eeuwige duur van waanzinnige angst, van ontstellend geluk was de droom, bleef daarachter nog angst en geluk voor dromen oj waken ?
Toen stond Tuï stil waar Shen Ti Yü lag neergeperst tussen de helpers. Ze zag omlaag in zijn starende ogen, peinzend nijgde haar hoofd zich terzijde. Maar nog lag de vreemde, lichte lach om haar mond. Toen zag ze neer op zijn verloren handen. En de glimlach viel van haar lippen.
Want Tuï zag hoe deerlijk Shen Ti Yü’s handen waren geschonden. In ruwe vezels hingen de nagelflar-den langs bloedige vingertoppen, blauw en zwart geplet lagen de gewrichten, en de pezen spanden in rauwe wondplekken. De helpers hadden die handen
40