Spottend nepen zich de lippen van de Heerser, eer hij zeide: ‘Tuï, bevallige vogel, uw aanstaande echtgenoot blijkt afkerig van de vreugden, die gij hem bieden zult. Ga hem tegemoet en breng hem de groet der echtgenote, dat hij uw schoonheid ziet9. Shen Ti Yü lag neergedrukt op zijn knieën; aan iedere zijde hield een helper zijn schouder in de greep die machteloos maakt. De Uitvoerder der vonnissen klemde zijn vuist in Shen Ti Yü9s haarvlecht, zodat hij het hoofd niet kon afwenden.
Toen daalde Tuï van de troon. Langzaam naderde zij op haar kleine voetjes, ieder pasje klonk met een helder tikje op de koperen vloer. Shen Ti Yü zag haar naderen. Haar wangen waren zacht als de rijpe perzik, haar ogen diep als de kom waarin de rijste-wijn wacht, haar handen gesmijdig als de wiekende vlucht van vogeltjes. Maar haar angstig, halfopen mondje was aandoénlijk, als het snikje van een zuigeling in het oor der moeder.
Zo zag Shen Ti Yü haar naderkomen, en haar nadering werd zijn marteling. Als de roodgloeiende staaf die zal brandmerken, was de nadering van
37