de klei ? Droeg dan Tuï op de palm van haar handjes het Geheim onbeschadigd langs de wegen der Wet? Een onnut en zeer terecht verworpen vod voelde zich Shen Ti Yü, en zijn hoofd boog zich, tot het rustte tegen de blauwzwarte groef, die over zijn ingedrukte borst streepte.
Maar de Stem van de Heerser riep hem terug tot zichzelven, onheilspellend was de Stem, als het kruiende ijs, dat grommend zich stapelt tot een sper dam. ‘Zie op, rover, ik beveel!’
Shen Ti Yü zag op. Naast de gulden Drakenzetel stond Tuï. Haar ivoren handjes lagen aaneen tegen haar borst, haar amandelogen, schuw als een ree in de bergen, rustten op zijn verbogen lichaam. Haar kleine mond trilde als een stervende vlinder, want nooit nog had de fijnzinnig e, bloesemschone Tuï, die drieduizend dagen was verbleven in haar vrouwenvertrekken, een zo naakte, misvormde mens gezien. Maar omdat Tuï behoorde tot zeer edele stam, bleef zij recht staan in haar angst, zo recht als een heilig beeld in sluiers van zijde. Alleen lichtte ze haar ogen weg van zijn lichaam en staarde in zichzelve.
33