Maar iedere middag hadden ze hun wringende angst weer verloren als ze zich drukten in de koele vochtige klei. Want de klei was meedogend en lieflijk, ze suste zijn angst, ze leidde zijn vingers, ze leerde hem de aarzeling en de aandacht, de greep en de streling, zoals vrouwen een jeugdig man de liefde leren. En vele vormen had Shen Ti Yü verwekt uit de klei. De handen van Shen Ti Yü waren wijze, aandachtige handen geworden, ze hadden hun jonge kracht en hun onwetende vreugde verloren, maar ze kenden nu in iedere geleding het geheim van de vorm.
Ook de ogen van Shen Ti Yü waren wijs en aandachtig geworden. Eerst hadden ze zich verheugd om iedere schaal, om ieder vat, dat ontstond onder zijn handen, en wijl hij verliefd was in zijn werk, had hij het schoon genoemd. Maar later was hij rondgegaan in de Paleizen en zijn ogen waren ziende geworden midden tussen de schoonheid van de schoonste der tienduizend dingen. Een rijzende zuil aan het Altaar, de kromming van een zwaardgevest, een smalle hand wuivende uit de dans, hadden zijn ogen gevoed met schoonheid. Nu, na drieduizend dagen, als zijn
18