ken bakt, zoals mijn Bouwmeester tempels bouwt T ‘Dezelfde, o Helle Vonk van Inzicht’, antwoordde de Hoge Ambtenaar. ‘Een min koekenbakker is hijy voordat hij Tuï, mijn parel, beroerde, hebben zijn vingers nooit edeler stof aangeraakt dan koekedeeg. * Voor de onderste trede van de troon lag het gelaat van de Ambtenaar naast dat van Shen Ti Yü en Shen Ti Yü zag, hoe de koude toorn in zijn aanklager smolt en ging gloeien. Maar boven hem en boven de Ambtenaar bleef de Stem koud, als de ijsschotsen der Noordelijke rivier die af drijven naar zee. De Stem zeide: ‘ Wat vraagt ge de Dood der Driehonderd Dagen voor deze onwetende mens? Is de Dood een boete, zelfs de langdurige Dood der Driehonderd Dagen, is hij een boete voor wie het leven niet kent en sterft in zijn waan V
Het gelaat naast Shen Ti Yü was bleek geworden ah ivoor. De smalgetrokken lippen zeiden : ‘Geroemd zij Uwe barmhartigheid, o Heerser over allen. Het was Uwe Ambtsdrager reeds bekend, dat Gij sinds enige tijd de zittingen van de Richter der misdadigen bijwoont, opdat geen doodvonnis worde uitgesproken.
12