lucht, als vroeger om twee kampende vechtersbazen op het speelplein. Het Konijn lag onder, dat was zeker.
De zware oogleden van den leeraar lieten zich even neer over zijn oogen waarachter een opkomende hoofdpijn spande. Hij had den vorigen nacht een paar uur overeind gezeten om den asthmatischen druk op zijn borst te ondergaan, gewoonlijk zat hij heel geduldig overeind, tot hij weer kon gaan liggen. Nu stond hij even geduldig tegenover de onmeedoogende houding van zijn leerling en onderging de afwijzing van zijn genegenheid. Maar hij gaf niet op. En ook eischte iets, binnen in hem, om eindelijk te mogen weten hoe zijn leerlingen dachten over hem, het Konijn.
,,Waarom verveel ik je als ik doceer? Zeg maar de waarheid."
De neusvleugels van den jongen trokken op in minachting om de scène, die hier ten aanhoore van de klas door den leeraar werd uitgelokt. Maar hij ging spreken, als het Konijn de waarheid wilde, zou het die hebben ook.
„U verveelt me, omdat ik niets kan begrijpen terwijl ik naar u luister. Thuis, als ik mijn les leer uit het boek, begrijp ik alles, ik zou er u niet eens bij noodig hebben. Maar als u hier op school begint uit te leggen, maakt u me in de war, hoe langer u spreekt, hoe minder ik begrijp. Straks ook. Het parlementaire stelsel. In het boek staat: De ontwikkeling der democratie. Goed, daar kan ik nog bij, de democratie gaat dus parlementair gezag uitoefenen. Maar dan komt u en vertelt me op uw manier hoe het in elkaar zit. Of liever, u vertelt hoe het niet in elkaar moest zitten. Dan wacht ik om te hooren hoe het wel moet en wat u nu eigenlijk zou
74