Maar hij onderdrukte een gevoel van spijt en zei rustig: „Waarom maak je je huiswerk onder mijn les? Geef eens antwoord.”
De jongen gaf geen antwoord. De klas werd rumoerig, de leeraar tikte op zijn tafel; toen luwde het rumoer maar ging niet geheel liggen. De jongen keek om zich heen naar zijn klassegenooten, ontstemd, alsof hij hun kwalijk nam, dat ze zich bemoeiden met zijn zaken.
„Kijk maar hierheen, de Laer,” zei de leeraar, „en vertel me waarom je dit werk maakt onder mijn les. Weet je waarover ik aan 't spreken was?”
„Natuurlijk mijnheer,” zei de jongen. „Ik heb gisteravond mijn les geleerd. Het parlementaire stelsel.” „Juist. En interesseert je datniet? Jullie, vijfde-klassers, lezen immers de krant, — interesseert mijn vak je dan niet?”
De klas werd weer rumoeriger. De jongens in de voorste banken hadden zich nu geheel omgedraaid en zaten boven op hun lessenaars, hun beenen bengelden langs de bank. Achteraan waren er een paar opgestaan en kwamen naderbij met de handen in de broekzakken. Het maakte den jongen kregel, hij voelde zich het middelpunt van een schouwspel. Hier moest een eind aan komen. De straf! Waar bleef de straf?
Kortaf antwoordde hij: „Het vak interesseert me wel.” ,,Wraarom doe je dan ander werk terwijl ik doceer?” Het geduld van den jongen raakte op. „Omdat ik me verveel terwijl u doceert,” zei hij bits.
Nu was er een eind. Nu kon de straf toch niet uitblijven. Er kwam een stilte over de jongens, ze werden oplettend. De spanning van een tweegevecht stond in de
73