van binnen loopt hij te denken, ieder denkt aan iets anders en niemand kan weten waaraan de ander denkt. Moeilijk is dat.
En iedereen kijkt van binnen naar buiten, maar de dingen kijken van buiten naar binnen.”
Hij merkte opeens dat hij nu op een brug liep, naast zijn moeder, hij gaf haar nog altijd een arm. Maar er was toch iets anders geworden, hij voelde, dat hij op zijn eigen beenen liep en zijn moeder wel een arm wilde geven.
De wereld werd opeens grondig anders. Nu viel hem in, dat Bob Geertsema zijn moeder geen nachtzoen meer gaf, dat had hem wel eens raar geleken, maar op dit oogenblik kon hij het begrijpen. Hij trok zijn eigen arm terug uit den arm van zijn moeder en voelde zichzelf alleen loopen.
Zoo ging hij verder naast zijn moeder op zijn eigen voeten. In een groote spiegelruit kwam hij zichzelf tegemoet naast moeder en hij zag, dat zij een mevrouw was en hijzelf een jongen, een lange jongen al. Hij zag zich aankomen, hij droeg een donkerblauwe pet, daaronder had hij blond haar, dat was glad weggestreken boven zijn ooren, zijn neus was lang en smal, de neusvleugels bogen krullend naar zijn wangen. Hij keek naar zijn mond, toen ging die zich vaster sluiten, nu werden zijn lippen smalle strepen die toch rood waren. Al naderkomend ging hij zijn oogen zien, die keken terug, ze waren grijs, of misschien wel groen, thuis zou hij dat beter kunnen zien in den spiegel. Maar duidelijk zag hij dat zijn kin vierkant was.
Hij keek naar zijn mond en zijn kin tot de spiegelruit
69