vioolleeraar. Vader had eigenlijk gelijk, waarom moet een jongen nog vioolspelen ook?
Maar Vader had niet zoo hard behoeven te schreeuwen tot moeder huilen ging. Want moeder is heel lief. Ze is altijd even lief, moeder is altijd lief, ze is nooit anders dan men haar kent. Maar vader is telkens anders, soms is hij vroolijk, dan vertelt hij gekke verhalen en soms is hij sterk, dan tilt hij een leunstoel omhoog aan één poot. Maar soms is hij vreemd, men ziet het al als hij binnenkomt, dan is zijn gezicht rood en warm en dan kijken zijn oogen over alles heen. Men kan niet weten hoe vader is buitenshuis.
Vader en moeder zijn groote menschen, die zijn nu eenmaal zooals ze moeten zijn.
De jongen liep nog steeds naast zijn moeder in de drukke straat. Opeens greep zijn arm steviger in haar arm. Zijn denken hield op na die laatste gedachte, toen schokte begrip in hem wakker. Dat was nieuw, hij had nog nooit zoo iets ondervonden. Hij had maar wat loopen kijken naar het gaan van zijn voeten naast moeders voeten en opeens had hij boven zijn voeten zichzelf voelen gaan, terwijl hij wist: mijn voeten dragen een mensch, ik ben ook een mensch, net als vader en moeder. Ik ben ook zooals ik moet zijn.
Hij voelde een ruimte opengaan binnen in zich zelf, midden in die ruimte stond hij en zag hoe de wereld was. Overal liepen menschen op hun eigen voeten en iedereen wist zelf de reden die hem daar deed loopen, maar een ander kon dat niet weten.
,, Vreemd", dacht de jongen, „maar zoo moet het wel zijn. Ieder mensch hier in de straat loopt te denken,
68