Zoo werkte het jongetje een zomer lang, vandaag en gisteren en morgen, aan de torentjes die toch niet van hemzelf konden blijven. Hij was nog heel klein. Zoo klein, dat hij zich later nooit meer iets van dit alles heeft kunnen herinneren.
Cl * • *
Het jongetje was niet meer zoo heel klein. Het ging al drie weken lang op school.
De school duurde eiken dag heel lang. 's Morgens was het prettig om binnen te komen in school, iedereen wist waar hij zijn goed moest hangen en welke klas hij had binnen te gaan. Maar daarna waren er zooveel kinderen die niets wisten, en dan werd de meester ontevreden. Als de meester heel ontevreden was, duurde de dag te lang voor de kinderen die wel wat wisten.
Maar thuis was niemand ontevreden behalve Mijntje. Daarom was het jongetje blij, dat het morgen Zondag zou zijn en hij dan thuis zou blijven. Nu was het Zaterdagavond, hij lag in zijn bed en wachtte op zijn moeder.
Beneden in de gang rinkelden al glazen van de tafel die werd afgenomen, nu zou ze komen. De trap wachtte op haar voetstap. Het gasvlammetje suisde omdat het nog moest worden uitgedraaid.
Het jongetje kortte zich den tijd met een leuk spelletje. Hij lag plat op zijn laag kussen, als hij rechtuit keek, zag hij aan het voeteneinde de deken omhoog steken in een punt, dat was zijn groote teen. Als hij die bewoog, trok de deken in plooien. Het was een leuk spelletje om iets te zien bewegen zonder te zien hoe het bewogen wordt. Het jongetje lag al lang zoo te kijken en speelde
63