beleefd den luidgeworden grijns. Toen vroeg zijn stem: „Wel, is het interview nu afgeloopen?”
„Even recapituleeren,” zei de ander. „U verwacht veel van de parlementaire loopbaan, blijft in Londen wonen en wordt cultureele specialiteit. Op het cul-tureele plan minder gevaar voor economische botsingen —”
— „niet precies zoo, Mr. Dunsfy ■—”
■—' „dan een klein beetje anders dus. Nu nog een enkele vraag, *— wat gaat u later met dit vorstelijk verblijf beginnen?”
„Dat is toch niet actueel, Mr. Dunsty.”
„Maar interessant voor uw kiezers en mijn lezers, Mr. Harton.”
Alfred Josiah schudde het hoofd. „Neen, daarover zal ik mij vandaag toch moeilijk kunnen uitlaten. Maar in het algemeen ben ik overtuigd, dat historisch bezit slechts waarde heeft, voor zoover het kan worden dienstbaar gemaakt aan de idealen van den eigen tijd. Er zijn zooveel mogelijkheden . . . .”
De journalist bekeek zijn vulpen en wachtte. De Deken echter riep geestdriftig:
„Hier hebben we dus eindelijk eens kans om te komen tot een Centrum voor Inter-Kerkelijke Verstandhouding 19 9 ,, Of tot een behoorlijk vacantieoord voor j ournalisten, bedacht glimlachend de kleine man. „Werkelijk, Mr. Harton, denkt u daar eens over. U zoudt populair zijn eer u 't wist.”
Alfred Josiah richtte zich hooger; over zijn schouder zag hij neer op den kalen spitsen schedel.
43