dat men den ouden bouw verder met rust zou laten. Dus droeg men hem des avonds nog steeds den flakkerenden luchter vooraf door de gangen, tot binnen het eikenbeschoten slaapvertrek, dat hij als Hoofd van het Huis in bezit had genomen bij zijn meerderjarigheid en waarin hij uitrustte van iederen opnieuw verdragen dag, tot hij er de laatste rust zou vinden, als zoovele Hartons vóór hem.
Lord Tyne beklom de laatste trede van de breede trap die rees uit het midden van de hall, nu stond hij op het trapbordes en ademde diep. De trap bleek hoog en de dag was afmattend geweest, zijn hand tastte naar zijn hart. Maar tegenover den oplettenden blik van den bediende gaf hij houding aan zijn afmatting, hij wendde zich af en steunend tegen de gesneden balustrade bleef hij staan alsof hij nog wat wilde uitzien over de dansenden in de hall.
De vermoeidheid was dragelijk zoo, straks zou hij verdergaan. Hij bemerkte, dat hij zich zelfs nog interesseerde voor wat beneden hem was, zijn gasten, die hun feest waren begonnen.
Zoo van boven af bezien, werden de menschen, die hij straks nog als enkelingen stuk voor stuk had ontmoet, tot een eenheid, een golvende wringende menschen-kluit, waaruit hoofden en schouders opstaken. Verder weg, naar den ingang van de zaal zag hij nog de menschen afzonderlijk, kon hij, met de glimlachende belangstelling die den man van de wereld nimmer verlaat, observeeren hoe jonge mannen en vrouwen elkaar bezagen, elkaar taxeerden op danskwaliteiten en andere lichamelijke mogelijkheden, oudere vrouwen haar trek
Het O ogenblik 3
33