ken spanden tot jeugd, geposeerde heeren nadrukkelijk gebarend een meening verkondigden.
Maar beneden hem recht onder het bordes, verloren de menschen hun vorm, werden ze hoofden, glimmend gladgeborstelde, scherp belijnde mannenschedels naast kroezig geonduleerde dameskapsels, werden ze schouders en ruggen, zwarte correcte avondkleedij en blank-gepoederd vrouwenvleesch. Hij zag neer op lichamen, zag in open corsages, zag vleesch dat schokte op de maat van de jazz, een wolk van parfum en sigarettenrook sloeg omhoog, en zijn neusvleugels spanden zich, want onder dien mondainen geur verraadde zich de scherper walm van lichamen die zich warmdansten.
Hij haalde de schouders op, dit was onontkoombaar, deze menschen riekten als het plebs nu ze alle beheer-sching in den dans hadden verloren.
De toegeeflijke glimlach van den belangstellenden aanschouwer veranderde op zijn lippen tot een verknepen trek van minachtend begrip. Hij wendde zich naar den bediende die nog roerloos stond, ja, nu wilde hij wel verder gaan naar zijn kamer, achter het duister van de gangen moest daar de rust liggen. Na dezen langen dag van ontmoeting en aanraking met de onverschilligen en afstootenden verlangde hij zeer naar het weerzien van de vertrouwde dingen zijner dagelijksche omgeving, naar den troost, die zich langs de vele schoone en gansch doorkende vormen en kleuren zou uitgieten over de pijn van zijn teleurstellingen. Telkens opnieuw in deze laatste jaren, als hij in zijn eigen vertrekken wederkeerde uit de kwelling eener wereld die niet meer paste om hem heen, had hij zichzelf teruggevonden
34