Ik vraag niet om te zijn waar hij is, waar ik hem zou kunnen zien, ik was tevreden, dat ik hem mocht hooren. Maar ook dat mag niet. Het leven wil me niet, het duwt me terug met afwerende handen, het zet muren tusschen zichzelf en mij. Ik ben gevangen tusschen muren. Aan de andere zijde wordt gedronken en gekust, men omhelst elkander en mijn armen hangen slap. Er wordt verbonden en geholpen en getroost, ik lig onbruikbaar. Er wordt luchtig gepraat en beschikt over den eenigen mensch, die mij na is in de wereld, ik moet zwijgen en aanhooren. En niet denken, vooral niet denken.
Wat wil het leven dan van mij ? Moet ik alleen gehoorzamen en een nutteloozen plicht doen? Heeft het leven dan geen doel met mij, dat het me laat vergaan als de herfstzaden, die de wind blaast in het slootwater ?
Ik weet niets. Ik weet alleen, dat ik ril van ellende.
Ik heb nooit vermoed, dat dit bestond.
Te moe. Ik ben te moe. Later zal ik wel weer eens schrijven.
Het werk eet de dagen op en de dagen eten het werk.
W"eer Zondag. Het went al, dat ik alleen de Zondagen heb. De avonden heb ik niet meer, omdat ik de werkdagen aan elkaar slaap, maar de Zondagen zijn toch overgebleven.
Maar verder schrijven doe ik nu toch niet. Want dit
74