Maar Pedertje heeft me gered.
Ik had niet gehoord, dat hij binnenkwam, vanmorgen terwijl ik op de ligstoel lag, het raam was wijd open en uit de tuintjes hoorde ik lawaai van kinderen en een blaffenden hond. Het was alleen lawaai, want ik was nog zoo moe van den nacht en kon nog niet hooren, dat het een geluid was uit de dingen.
Toen Pedertje bij mijn stoel stond en zijn hand klaar-hield voor den Nieuwjaarswensch, was ik verstoord op hem en wenschte hem niet terug. Maar dat merkte hij niet eens want hij had nog meer te brengen als een wensch. Hij had een kooitje op tafel gezet met een slank kanarietje erin. Ik moest ernaar kijken hoe het hippetipte van het eene stokje op het andere. Dat was heel lief, een geel lijfje, dat bewoog en waaruit kleine geluidjes sjilpten, ik moest lachen tegen Pedertje en hij lachte terug. Toen merkte ik, dat de kamer te koud was voor hem bij mijn open raam.
Ik maakte natuurlijk het raam dicht, ik kon Pedertje toch niet in mijn hygiënische kou laten zitten en ik merkte, dat hij een echt Nieuwjaarsbezoek bedoelde. Hij vertelde van de bezoeken, die hij als kind met zijn papa en mama maakte op Nieuwjaarsdag en dat ze eenmaal met de arreslee door hooge sneeuw waren gereden naar een oom, die heel ver woonde. Ik voelde, dat ik een kop chocola moest presenteeren en de kachel opstoken. Toen zette ik hem neer in grootmoeders stoeltje.
Eigenlijk was het haast tijd voor me om buiten te loopen. De klok sloeg elfmaal op hard metaal en de wijzer passeerde het cijfer. Maar ik nam vacantie want
52