De wonderbare genezing

Titel
De wonderbare genezing

Jaar
1929

Druk
1929

Overig
1ed 1929

Pagina's
144



wel heel kaal toen de deur dichtbleef achter hem, kaler dan voor ik ziek werd en hem niet kende.

Ik moet willen leven.

Mijn leven brandt weg als een kaars, die wastranen druppelt over den kandelaar, maar niemand mag haar uitblazen, ze mag eerst dooven als de pit omzakt.

Ik zat eens te lezen bij kaarslicht, ’s avonds heel laat. Ik hoopte, dat de kaars nog wat zou duren, ze was wel kort, maar het boek was ook haast uit. Ik wist niet wat eerder uit zou zijn, het boek of de kaars. Maar ik wilde heel graag weten hoe het boek eindigde, er moest nog iets liefs gebeuren met de menschen van het boek, ik voelde hoe het goede einde naar me toe groeide. Toen kwam opeens moeder en gaf een standje en blies de kaars uit, en het einde werd van het boek afgehakt. Mijn kaars moet maar uitbranden in den houder.

V andaag liep ik twee maal een uur buiten. En gisteren ook en eergisteren. Dat is mijn plicht. De plicht tegenover mijn lijf, dat overeind moet blijven totdat het in wil zakken. Zonderling, dat ik geen andere plicht meer heb!

Dus dit is mijn plicht van alle dagen:

Ik ontbijt, een ei en brood en pap. Al de pap. Ik lig in mijn mantel op den stoel voor het open raam. Dan drink ik de warme melk met de room, die juffrouw de Groot brengt, dan wandel ik in overschoenen. Dan drink ik koffie, maar het is geen koffie, het is melk en een warme hap en veel brood met boter, die roomboter moet zijn. Dan slaap ik. In bed. Goddank, dit uur slaap








47

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.