zeurderig met vlagen van haast er tusschendoor, en inhalig. Zoo zijn kostjuffrouwen.
Maar sinds ik ziek ben geweest en heb liggen kijken, ben ik niet zeker meer, want er zijn wel tien verschillende juffrouwen de Groot en samen zijn ze toch niet de echte. De kostjuffrouw is weg en de echte juffrouw de Groot heb ik nog niet gevonden, zooals ik Pedertje vond bij de kanaries. Dus wacht ik maar en kijk.
Er is de juffrouw de Groot, die op afgetrapte pantoffels loopt, hoewel ik haar op Sinterklaas geld voor nieuwe gaf, en die de haarslierten blijft wegvegen uit haar gezicht zonder aan haarspelden te denken, maar er is ook een precies wijfje, dat de ramen lapt tot in de uiterste beslagen hoekjes en iederen dag met stevige streekjes haar koper poetst. Er is een juffrouw de Groot, die in elkander hangt tegen mijn tafel en haar tijd verpraat omdat ze niet op kan houden, maar er is ook de andere, die slag levert met den vischboer over een dubbeltje. En die aast op het procentengeld van mijn magere rekeningetjes.
Er is het hartelijke mensch, dat me vierde met een potje roode tulpen toen ik weer op mocht staan uit bed. En het bokkige gezicht, dat het vertikt om de kanten dessous te wasschen van mevrouw hiernaast. En dan nog de moeder, die ik niet begrijp, omdat onze moeder zoo heel anders was, de moeder, die ik als een angstig dier zie staan naast het bedje van Jopie. Die maar kijkt, strak kijkt, en dan precies weet wat het arme gevangen ventje noodig heeft.
Zoo is juffrouw de Groot, mijn kostjuffrouw en een van de vele kamerverhuursters in dit blok van halfnette
37