op een zolderkamertje met een kanariekweekerij. Allerlei ingewikkelde onmogelijkheden, een verwarde toestand.
Ik zag dat zijn wazig verstandje teveel moeite met me had, toen ging ik maar dadelijk naar de kanaries. En toen was alles terecht. Hij maakte een deurtje open en stak de vogeltjes zijn vinger toe. Ze lieten zich tevreden en vertrouwelijk neer op de aangeboden zitplaats, en rekten de zachte gele halsjes naar de kruimels, die hij meebracht op de rug van zijn hand. Hij mocht zelfs zijn hand steken in de broednestjes en een glad, warm eitje wegnemen onder de broedende pop om het mij te laten voelen in mijn hand. Hij schoof een versch slablaadje tusschen de tralies bij de zwart gekuifde mannetjes, Fransche sla van zestien cent per krop. Zal hij ooit het heerengesticht bereiken?
Ach onzin, ik wil niet meer om hem lachen, ik kan niet meer om hem lachen. Hij is de Goede Vader van al de mooie jonge broedsels in de groote volière.
Nu weet ik wat Soerde bedoelde. Pedertje leeft in zijn kanaries. Wat daarbuiten is, valt heel moeilijk en maakt een beetje doezelig. Maar bij de kanaries is hij de Alwetende Kanarievoorzienigheid. En zichzelf bewust.
Als ik hem dadelijk zoo gezien had, zou ik hem nooit Pedertje hebben genoemd. Ik deed het, toen ik dacht, dat hij een onnoozel tractaatjesventertje was. Ik gaf maar een naam, omdat ik dacht, dat ik hem heelemaal wist. Maar een ander weet je blijkbaar nooit.
Ik was ook zeker van juffrouw de Groot. Ze was
36