HOOFDSTUK III
Gerritje’s eerste liefdesavontuurDorus droeg zijn gereedschappenbak op den schouder en liep sukkelend voort, met gebogen rug. Dien bak droeg hij al sinds jaren een uur of zoo daags op dienzelfden schouder en het dragen had zijn lichaam, die jaren door, een eenigs-zins anderen vorm doen aannemen dan de natuur eigenlijk had bedoeld.
Naast hem liep Dirk, veerkrachtig en den tred inhoudend om zijn makker niet voor te komen. Hij droeg eenige kleine planken en een zaag.
De oude knecht liep eerst een poosje zwijgend voort. Veel spreken beschouwde hij als in strijd met de Godefrooische reputatie en zoo óóit, dan diende die wel nu, tegen zoo’n hekkespringer, te worden opgehouden, docht hem. Alhoewel, een klein gesprek achtte hij niet ondienstig. Want, in zekeren zin had Godefrooi hen daarom tezamen naar een werk gestuurd, opdat hij, Dorus, dien nieuweling een beetje zou inwijden in de oude gebruiken enzoovoort van de oude zaak. En — doe dat nu eens zonder praten.
Dirk schéén niets te bespeuren van Dorus’ weifelen of hij al dan niet een gesprek zou aan vangen; misschien bespeurde hij ook wel niets. Zeker was het dat hij er bitter weinig moeite voor deed en eerder al zijn energie en aandacht wijdde aan de dienstmeisjes die melk en brood aannamen en met elkaar een klein ochtendpraatje maakten.
Hij groette ze allen, zonder onderscheid te maken tusschen jong of oud of een ruiten japonnetje en een zwarte jurk met wit boezelaar. Daarvoor was hij, onbewust, te democratisch aangelegd. Wel maakte hij een weinigje verschil waar het onderscheid van liefheid betrof en deed hij snaakscher tegen een schalksch kopje en afgemeten tegen een „vaatje zuur bier.” Maar dat had niets met democratie uitstaan.
Nu en dan keek hij terzijde of Dorus nog leefde en meeliep; het tegendeel zou hem niets hebben verwonderd. Als hij met oude werklieden samen was dan had hij, placht hij te zeggen, altijd net zoo’n gevoel als liep hij langs pas