op den grond vallen, doch zooals gewoonlijk, bemoeide zich niemand met haar.
Le Grand stak een sigaar aan en keek, trotsch en waardig, als een Caesar, om zich heen, een stille glimlach om den mond. Dan, bukte hij zich en haalde een hefboompje over, op een schakelbord in den vloer!
Zeildoek en wanden stortten plots ineen. Zware regen, in ondoorzichtbaar dikke stralen, joeg neer, begoot al wat naakt of gekleed was, al wat vocht of krioelde op den dakvloer.
Eén angstige, hooggolvende kreet.
— Regen!
De gasten joegen voort, naar de lift-cabine.
72