— ’t Eenige waar ik behoefte aan heb is een kop koffie met
— Diè! schreeuwde Barrél, als uitzinnig.
— Wat,tenzij! schreeuwde Barrél, achterdochtig, conversatiezaal. Kom. laat je nu ’s raden, vertel me even gauw dat ik verliefd o pU werd.
één stuk door. En intusschen werd het al donkerder, zóó donker, dat ie eindelijk niet meer wist of ik de Oude Dikke of de Groenharige was.
En als ik er nog eens goed over nadenk, voegde ze er, na een kort zwijgen, peinzend aan toe, dan wist ik het zelf óók niet.
— En toén? vroeg Barrél, droomerig.
— Wat toén?
Meteen sprong ze van haar stoel op, met een luiden kreet, die hem van schrik naar het venster deed vluchten.
— Toén. . . . niets. Om twee uur lezing. Dag!
59