vroeg een tientje en gaf honderdmaal meer dan ik had durven vragen.
Toen, ouwe stumper, dacht ik dat zij de jumper en de a-jourkous was en dat geen andere vrouw mij zou kunnen geven wat zij gaf.
Het Dronken Gezicht boorde nu twee brandende oogen in Barrèl’s gelaat; zijn stem deed aan, als het priemen van een kris in gezond vleesch.
Ik wéét wel wat je raden zou, als je er levend genoeg voor was. Haar trouwen.
Ja, trouwen.
Ik heb voor haar op mijn knieën gelegen, ik heb gegriend als een baby en zij lachte om me, alsof ik een jongen was die om de maan bedelde.
Zoo dikwijls ik wou mocht ik met een tientje terugkomen, beloofde ze, maar ik moest haar nooit weer lastig vallen met die flauwiteiten.
Hoor je dat! schreeuwde hij in Barrél’s gezicht, ze zei flauwiteiten. En toen had ze het over onze meest kuische, ethische liefdesgemeenschap, over dat brok fundeering onzer maatschappelijke orde, over de wieg onzer geroemde en gepoëtiseerde liefde en al onzer deugden, over die allerheiligste verbintenis die in den hemel gesloten wordt.
Flauwiteiten.
Welke voldoening gaf het me dus, al verkocht ik mijn hebben en houden, mijn lichaam en ziel voor tientjes, om haar eiken dag te kunnen bezoeken, als ik er niet het monopolie van 'haar bezit voor kon verkrijgen. Den tijd dat ik niet bij haar ben, zweeft ze immers spottend voor mijn oogen, dringt ze zich tusschen mij en mijn werk, verlamt ze mijn wil en energie.
En dan te weten dat anderen, voor tientjes, haar mond
50