of ik ga op je hoofd zitten. En ik ben zwaar, hoor; dat zou je niets meevallen. Maar als je je gemak houdt, ga ik naast je, op een droog plekkie, zitten.
Barrèl rukte plotseling het bovenlijf op en wipte het Dronken Gezicht van zich af. Hij voelde zich evenwel te miserabel om op te staan en bleef zitten, den man verwezen aanziend.
Je ziet me natuurlijk voor een stuk proleet naar den geest aan, lachte zijn plaaggeest schamper, maar toch ben ik inderdaad een brok Faust. Je weet of je moést weten, dat we in onze ouwere jaren allemaal een brok Faust worden, als we ons niet al in onze jonge jaren aanwennen, definitief de oppermacht te erkennen van de a-jour kous, èn^den voet te kussen, die er in steekt.
Kijk naar mij. Eerst lach je in je jonge schijnwijsheid de kous uit en later schopt de voet je. Niet om pijn te doen, o nee, uitsluitend om ons goed wakker te maken. En als je dan goed en wel wakker bént.... Enfin.
Het kwam door dien vervloekt mooien zomer, die achter ons ligt. Gek hè, een zomer die vervloekt is. Hoe kan men zoo weinig lyriek en romantiek in zich hebben, om een zomer te vervloeken.
Maar als je dat denkt, dan heb je het wéér mis. De saaiste, droogste kamer-filosoof of boekenwurm heeft honderd maal méér poëzie in zich, dan de droomerigste bakvisch.
Dat dacht je niet, wél? Maar, zij hebben de poëzie öm en aan haar lichaam. En dat is nou haar grootste charme en onze grootste strop.
Waarom moest ik, ouwe papier- en inktsuffer, een fiets koopen en in me eentje tochtjes maken op zonnige middagen, terwijl mijn aanteekeningen over den mensch der toekomst op bewerking liggen te wachten? Waarvoor moest ik liggen
48