Barrèl den vorigen ochtend op een omgewaaiden boom had zien zitten, aanwaggelde.
— ’t Is mijn beurt, zei de jonge „weduwe” met klagende stem en hief haar betraand gezicht op.
— Ik was het éérst! joelde de slanke zeenymph met het groene haar.
De man met het dronken gezicht zwaaide de vuist tegen zijn mededingers en toen dat niet gaf, zijn beide vuisten.
Barrèl, zich nu vrij voelend, liep haastig de eetzaal uit en rende de binnengang door, naar den hoofdingang. Op het terras bleef hij even staan en keek achter zich.
45