De gong luidde.
Hij maakte licht en keek op zijn horloge. Vier uur. Hij had geen trek in eten.
Vijf minuten later, opnieuw geklingel. Even daarna ringelde de telefoonbel. De seinplaats wees het cijfer 3 aan.
— Hallo, zei hij lusteloos.
— Met de keuken, antwoordde een jonge, vroolijke stem. Komt U aan tafel?
— Weet ik niet. Nee!
— Wil U op Uw kamer gedekt hebben?
— Kan me niet schelen, ’kheb geen honger.
Hij legde den hoorn neer en trachtte te slapen. Dan, een tik op de deur.
— Ja!Wat moet dat! voer hij tegen twee meisjes, die zijn tafel met een compleet diner gingen dekken, boos uit! ’k Heb immers gezegd dat ik geen trek heb.
Ze namen zijn barschheid niet ernstig.
— Volgens de regels van ’t Huis mag U niet één maaltijd overslaan, zei het grootste meisje, vrijmoedig.
Ze had donkerrood, kortgeknipt haar en liet, lachend met wijd-open mond, een sterk, gezond gebit zien.
— En als ik nu eens niet wil eten?
— Dan drinkt U maar.
Weg, glipten ze, de deur zonder gerucht dichttrekkend.
Nog verstoord naar de tafel kijkend, zag hij bij het eten een half fleschje wijn en een flesch cognac staan.
— Drinken, mompelde hij, ik moest me maar eens lekker een roes drinken.
Hij nam de flesch cognac in de hand en lachte er schamper
30