— Wat is dat? Wat is dat en wie wonen daar? Wie zijn de menschen die leven onder dien glazen koepel?
Zijn het wel menschen? Zijn het halfgoden? Als het menschen zijn, wat moet men dan doen om in hun verblijf te mogen wonen? Als het halfgoden zijn, zeg me dan hoe ik tot hen kan stijgen en worden als zij.
Maar, wat ze ook zijn en wie ze zijn, zeg me dit. Wat hebben zij gedaan dat hun dat verblijf werd toegewezen?
— Ze hebben het gebouwd, zei de stem, zacht. Is dat niet voldoende?
Toen ringelde de bel der telefoon.
— Ja! zei hij verwezen, toen zijn graaiende hand den hoorn had gevonden. Wat wou je, Francine? Kan jij me zeggen of ik ben die en wat ik ben.
— Grappenmaker, schaterde Laura Haelsum het uit, wat kan jou dat schelen. Als je er maar bent.
Waarom liet je je den heelen middag niet zien, engerd?
275