geleden een nieuw huis gebouwd, waarin ongeveer vijfhonderd kunnen wonen en werken. Over drie honderd jaar zou dat huis nog even fier overeind staan, zoo sterk zit het in elkaar. En toch was het nauwelijks klaar of ze begonnen aan een nieuw, om daarin een eenigszins andere bouw-constructie in praktijk te brengen.
Verleden week hebben ze het nieuwe gebouw ingewijd en den dag daarna begonnen de bouwers het eerste weer te sloo-pen. Verbeeld je, een huis dat tien jaar geleden nieuw was en nog honderde jaren kan staan. En dat louter terwille der emotie, van eigen werk weer ongedaan te maken.
Tenminste, dat geven ze voor. Maar ik veronderstel dat ze sloopen om iéts te doen. Wat wil je nou, met je werklooze loonmarkt ?
— Zonde, zonde! kreet Barrèl, geschokt. Hoevele woning-looze gezinnen zouden er in zoo’n huis al niet kunnen worden ondergebracht? Waarvoor te sloopen uit een gril? Het gebouw zal in elk geval toch wel dienstig zijn voor vergaderingen, concerten en tentoonstellingen.
— Vergaderingen? Concerten? Tentoonstellingen? Het leven zelve is één doorloopende vergadering, één permanente tentoonstelling. Alsof één zaal tot muziektempel zou worden bestemd, omdat ze er nu eemaal is.
Barrèl gaf het nu op, hem te volgen en te begrijpen. Hij keek hem slechts aan, met groote, verbaasde oogen. Maar, Roosbergen verschemerde voor zijn blik en nu staarde hij op een gebouw; het leek een huis of een stad, of beide in één. Het moest door den dampkring zijn komen aanzweven, of plotseling opgeschoten uit den grond, zoo onverwacht verrees het voor zijn oogen uit het Niet.
Zijn mond opende zich; hij hijgde van extaze, van zuiver zien-genot.
273
18