— Dat was je ook, zei hij ernstig, maar de invloed van de Naaktheid om je heen deed je je kleeren niet voelen en dus vergeten.
— Ik vind ’t beroerd, prevelde Barrèl. Wat moeten die stumpers nu van me denken?
— Stumpers, noem jij onze kinderen stumpers? Kijk, die blonde meid komt toch het eerst aan. Hoera, hoera! Wat een loopbeenen, hè? Zie die heupen, dat bekken eens. Stumpers zei je, niet? Denk je dat zij zal liggen kreunen en kermen, als ze haar eerste kind gaat baren? ’t Mocht wat. Zoo eenvoudig en gewillig als ze het ontving, zal ze het ook aan ons geven. Stumpers, zei je immers? Hoor ze eens brullen van vreugd, van levenslust. Of geloof jij soms, dat ze juichen uit schaamte voor hun naaktheid?
— Ze beseffen het niet.
— Reken maar van wel. Als het een beetje minder warm is kan je er direct de koudkleumers uitpikken. Dan moet je eens zien hoe snel die in de kleeren springen.
— Dat bedoel ik niet, maar wel de schade aan hun fantasie. Als ze ouder worden zullen de jongens geen verschil zien tusschen hun vrienden en hun vriendinnen en ze zullen de ontroering missen, welke ons een vlecht, een mooie hals, een bekoorlijke jurk gaf.
— De kinderen die met elkaar naakt van lichaam en geest opgroeien zullen eikaars lichamen niet noodig hebben, om hun fantasie op te wekken; de dichters onder hen zullen zich door iets anders dan een stuk menschenvleesch of een bos haar geïnspireerd voelen. Of, dacht je het Nieuwe Huis al gehéél te hebben gezien en reeds te kennen? Je staat nog pas aan den ingang; wat jij ziet is de Voorhal.
261