juist één week vóór U, gaat ie naar huis, met een roos in zijn knoopsgat.
Het was Barrèl, als sprak nu plotseling een ander mensch tot hem. Hij keek den directeur doordringend aan en voelde zich opeens, tot in het diepst van zijn wezen, warm worden.
Uit de scherpe, grijs-blauwe oogen straalde hem een zacht-lichtende glans toe. Hij greep één van le Grands groote, gespierde handen en kneep die zwijgend, met zijn beide.
— U spreekt zoo zeker, zoo bewust, zei hij met trillende stem. U suggereert me bijna tot het geloof, dat ik óók weer eens een nieuw, een gewoon mensch zal worden, met nieuwe hoop, nieuwe geloof. .. . met nieuwe liefde.
Hij eindigde fluisterend.
— En waarom niet ? klonk le Grands stem nu weer scherp en helder. Waarom niet?
Is een gebroken hart dan iets anders dan auto-suggestie? Gelooft U, dat de Homoeopathie haar grenzen heeft?
Stil. Daar ligt ’t Brokkenhuis, wees zijn hand vooruit.
18