LEUZEN.
— Waarde meester, zei Wonnie Barzilay guitig tusschen twee trekjes aan haar sigaret, we mogen immers niet goedvinden dat Roosbergen duelleert met sterken Bill, om de liefde van Francine. Zeg nou zelf eens.
De directeur had een stoel aan Barrèl’s tafeltje genomen; schuifelend met,stoelen schaarden de anderen zich om hem heen.
Met vluggen blik nam hij de situatie in zich op en staarde dan peinzend voor zich, voor hij antwoordde.
— Brokkenhuis-patiënten der eerste klasse moesten zich eigenlijk onthouden van woorden als goedvinden en verbieden. Mij dunkt, woorden als dezen zijn zoo vaag, zoo onduidelijk en onwezenlijk, dat een logisch denkend mensch er moeilijk een begrip aan kan verbinden.
Hij zweeg een oogenblik, doch de anderen, getroffen door zijn onmiskenbaren ernst, wachtten geduldig.
Verbieden immers, komt neer op het feitelijk negeeren, ja ontkennen van een zeker Zijn. En, nietwaar, wat is dat is er nu eenmaal.
Maar, waarom zou wie ter wereld ook vechten om een vrouw, zoolang ze niet de eenige is? En, waarom zou men vechten om andere redenen?
— Maar het leven zelve, de gang van de geboorte naar het verscheiden, is immers een voortdurende strijd, merkte Dr. Milders nu volkomen ernstig, aan.
— Voor jou óók? Hoezoo? Waarom?
— Ja, nou je het vraagt kan ik het niet definieeren, antwoordde hij lachend. Misschien vecht of vocht ik wel mee uit liefhebberij, of omdat de anderen het óók deden.
— Kletskoek! riep Rosa Wittewyn met scherpe, hooge
*43