hij er om vroeg, reikte men hem het verlangde aan, opmerkzaam gemaakt door zijn blik er naar.
De Oude Dikke Dame zat tegenover hem. Nu en dan knikte ze hem moederlijk-aanmoedigend toe, als was hij haar liefste zoon en kwam hij, heden voor het eerst, na langdurige ongesteldheid aan tafel.
Het Jonge Ventje, naast haar, was een en al aandacht voor den Somberen Man, die aan zijn andere zijde te peinzen zat en in zijn tafelgenooten geen belang stelde. Vóór hem stond een nog onaangeroerd glas wijn. Voorzichtig nam het Jonge Ventje dat weg en zette er een glas tafelwater voor in de plaats.
Even later tastte de Sombere Man naar zijn glas en dronk er van, zonder er naar te kijken. Toen het half leeg was, schudde hij verbaasd het hoofd en keek met strengen blik het tafelwater aan.
— Is er iets niet in den haak, Roosbergen? vroeg le Grand hem.
De manoeuvre van het Jonge Ventje was hem ontgaan, maar de Zeenymph, die zich zat te verkneuteren, had hem op Roosbergen’s verontwaardiging attent gemaakt.
— Wat bedoel je? vroeg deze, toen le Grand zijn vraag herhaalde.
— Je schudt immers je hoofd.
— Natuurlijk schud ik mijn hoofd, wie zou daar niet het hoofd om schudden. Wat betaal je voor die Bordeaux? Is je wijnhandelaar een oud vriend van je, of ken je hem uitsluitend als zakenman?
Le Grand glimlachte.
— Haal je nou nog maar geen huishoudelijke zorgen in je hoofd, vriend. Je hebt nog een paar weken voor den boeg.
— Zorgen, daar wist ik nooit veel van en nu minder dan
218