gierig man die royaal of zelfs verkwistend doet, is uit zijn schietlood geslingerd.
— En mannen en vrouwen die door zoo’n oorzaak poëtisch worden, van muziek gaan houden, voor een humanitair ideaal willen gaan leven en werken? Zijn die allemaal hun evenwicht kwijt geraakt en kuiten hun sfeer van betrekkelijke normaliteit gedwaald?
— Zeker. Als het doel bereikt is, vallen de nieuwe eigenschappen immers gewoonlijk vanzelf in de prullemand.
— Maar je kan toch niet tegenspreken dat dikwijls juist door „liefde”, mannen en vrouwen tot de openbaring hunner talenten, levensinzichten en idealen kwamen. De geschiedenis liegt immers niet.
— De geschiedenis liegt juist wèl. En meestal, öm die stumpers, die aan hun „Openbaringen” een ethisch-amoureus tintje gaven, terwille van geestelijk en materieel voordeel, voor het nageslacht te handhaven als „groote” voorouders. Wie immers, door alle eeuwen heen, was zoo knap, de absolute waarheid vast te stellen, aangaande de bezieling, de inspiratie tot werken en scheppen, uitgeoefend door iemand van het ééne geslacht, op een wezen van het andere? De meest objectief-speurende beschouwer, kan er toch nog slechts naar gissen.
Neem eens aan, dat het groote licht, in de geschiedenis bekend staand als X, in zijn geestelijken ontluikingstijd inderdaad niet zoo fel geprikkeld was door Q, die nu den naam heeft het wezen te zijn, dat hem tot uiten van zijn grootheid bezielde, maar bijvoorbeeld door Y, waarvan de geschiedenis niets vermeldt. Zou 'hij in die omstandigheden geleefd hebben als een kruidenier en gestorven zijn als een nul? Of, als hij of zij zich eens bijtijds vrij had gemaakt van den invloed, dien de geliefde van het andere geslacht uitoefende, zou het genie X dan zijn ongeboren scheppingen in den dood hebben meegenomen?
215