Een kwartier later liepen ze naast elkaar door de hei, kraag opgestoken en handen in de zakken. De wind blies hun vlak in het gezicht, deed de oogleden tintelen en riep scherp-rood op hun wangen. Maar ze bukten het hoofd en stapten er tegen in.
— Ik veronderstel dat je op het oogenblik aan onze éérste wandeling hier door de hei denkt, viel Milders uit.
Een geestig trekje tintelde van onder zijn oog, over zijn gansch gezicht, tot dat geheel glansde onder een vollen lach. Barrèl, er door aangestoken, lachte mee.
— Ja, die eerste ontmoeting had al verdraaid weinig vormelijks, gaf hij toe. ’t Lijkt nou onberekenbaar ver in het verleden te liggen; maar, zelfs al was het eeuwen geleden, dan zou het me nou nog onbegrijpelijk zijn, hoe normale menschen als U en ik ook maar een uur lang zoo’n gemoedstoestand konden verduren.
— Ik hoor ’t je zeggen. Maar, op je woord, hèb je, óóit van je leven, wel eens een normaal mensch gezien? Ik niet. Wat vele menschen aanwenden om voor normaal te worden gehouden, is een zekere sluwheid in het verbergen van hun afwijkingen. Maar noem je zóóiets normaal}
Weet je wat met ons in ’t Brokkenhuis het geval is? We worden door elkaar en door de omstandigheden zoolang geprikkeld, tot we ons dóór en dóór moéten bloot geven. Daarom schijnen we er erger aan toe te zijn, dan inderdaad het geval is.
Daarentegen lijken ons de meeste menschen normaler, dan ze inderdaad zijn. Neem bijvoorbeeld het allergewoonst, allervervelendst type, den verliefde. Heb je vroeger ooit zoo’n exemplaar ontmoet, waarvan je overtuigd was dat-ie alles kon verantwoorden wat-ie zei of deed?
213