nomen. . . . wilt U in mij persé. .. . Uw toekomstigen gast en patiënt zien?
— Ik had al die teekenen kunnen missen, ik kende U terstond. Ik zie dóór den mensch heen en in hem.
— Ook in mij? vroeg Barrèl ironisch.
— Ook in U.
— Helderziend, spotte hij in wanhoop.
— Zooals U wilt.... helderziend.
Maar, zouden we nou niet eens oprecht en zakelijk zijn. U is jong, véél te jong althans, om genoeg van het leven te hebben. En U hebt geld genoeg, om onzen hoogen logeerprijs te betalen. Bovendien dient U te weten, dat een treurend, kniezend man een spot-object is, voor de vrouw die hem niet meer lief heeft.
Morgenmiddag, om twaalf uur, komt er een plaats vrij in ons Brokkenhuis. Ga mee, met den trein van acht vijf en dertig; durf het te doen. U zult onze drie honderd zeven en tachtigste patiënt zijn. Wees niet zoo verwaand te gelooven, dat Uw geval hardnekkiger is dan dat der driehonderd en vijf en tachtig vóór U.
— En die ééne dan? vroeg Barrèl, in een laatste opwelling van twijfel.
— Die ben ik.
— U?
Barrèl trad een stap terug en keek den vertegenwoordiger van ’t Brokkenhuis met van verbazing wijd-open oogen aan, als had hij zich aan hem voorgesteld als een exemplaar van een reeds voor eeuwen uitgestorven diersoort.
— Was U. . .. dan óók... . een gebroken hart? stamelde hij. Was U. .. . óók. .. . patiënt. ... in ’t Brokkenhuis?
— Ik was de eerste. Overigens ben ik er dies. De eigenaar, directeur en de vriend mijner gasten, ik ben de uitvinder van
9