zonder wrok te voelen. Hij hoorde de zangstem der Oude Dikke Dame.
Haar geluid wekte zijn edelste hebzucht op. Haar moest hij dien klankenrijkdom ontrooven, om zijn vertelkunst tot muziek, tot vloeiend edelmetaal te maken.
Voort, snelde hij.
Tegelijk met hem kwam, van den anderen kant af, de Sombere Man Barrèls kamer binnen, waar de Oude Dame in glanzende accoorden het ethische genot bezong, dat haar door de spieren van den Kampioen-Bokser was geschonken.
Beide mannen kwamen onder denzelfden drang, voor hetzelfde doel.
Beiden openden ze wijduit haar armen, den dichter en den componist. Beider gaven behoefde ze immers en wou ze bezitten; door haar omarming zouden de talenten van die twee in haar wezen harmonieus overgaan. Door hen te bezitten in haar schijnbare overgave aan hen, zou zij, de zangster van het lied, tot dichteres van het woord en der melodie rijpen.
Dus, bezat zij hèn tegelijk en zij beiden haar zonder afgunst, zonder rivaliteit. Zij drieën waren als één, ze scheidden als drie, vrij en onafhankelijk van elkaar, een elk zoekend naar nieuwe gaven, nieuwe voldoening, nieuw bezit.
Intusschen was Barrèl bij de Jonge Weduwe en stal hij, in zijn verbeelding, haar wondere suggestieve lichaamsschoonheid, welke, volgens aller overtuiging, den Somberen Man bijna had doen knielen.
Zij, dacht hij, moest zijn verven het leven schenken, de oogen der door hem geschapen wezens doen lachen en schreien als haar eigen. Zij, die wellicht Sitoeri zelf was en hèm door deze daad dacht te onderwerpen.
En de Jonge Weduwe begeerde hèm, om zijn scheppings-
162