HOOGSPANNING.
Er hing een zware, zwoele atmosfeer van wantrouwen, vrees, gluiperige nieuwsgierigheid en gereserveerdheid in de tweede klasse, sedert de verschijning der Weduwe als mooie, verleidelijk gekleede vrouw en de indrukwekkende openbaring van den Somberen Man als groot musicus. De patiënten handhaafden nu nog grooter afstand onderling, dan ze tot nog toe hadden gedaan.
Aan dat diner had hen een groot gevaar bedreigd, waaraan de Sombere Man ternauwernood was ontkomen. Maar nóg voelden allen, dat het kwaad niet voor goed was afgewend, doch zich slechts een weinig had verwijderd. Het bleef als een dikke, zwarte onweerswolk boven hun hoofden zweven, een onafwendbaar, dreigend onheil.
Den aard van dat gevaar beseften zij niet helder, maar des te sterker zei hun intuïtie hun, dat het méér dan iets anders te vreezen was.
Angstiger echter deed hun de gewaarwording aan, dat ze zich, ondanks alles, tot dat gevaar voelden aangetrokken, trots de noodzakelijkheid, welke hen drong, zich terug te houden.
Ze probeerden dat zoo goed mogelijk. Als bij afspraak bleven allen plotseling op hun kamers en lieten zich daar hun maaltijden brengen. Daarmee schenen ze te willen beduiden, dat ze eenzaamheid en stilte verkozen boven gezelschap. Vooral stilte.
Inderdaad slechts schijnbaar.
Want, de Oude Dikke Dame zong dagelijks lied na lied; de Kampioen-Bokser halterde in kniebroek en trui met korte mouwen; de Weduwe veranderde haar oudere kleeren, ontwierp nieuwe, naaide ijverig, kapte zich meerdere malen daags