daar, was niet dat nieuwe, niét de sfeer, niét de melodie, niét de ontroerende macht die haar allen licht had gemaakt als vogelen, zwevend, vrij.... Dat daar was een MAN.
Een mannelijk wezen.
Simpel.
Stil, stonden ze; roerloos.
Achter haar ademden zwaar de mannen; Barrèl, de Kam-pioen-Boekser, het Dronken Gezicht, het Jonge Ventje.
Onder ingéhouden kreten vluchtten ze de eetzaal uit.
IJ2