— Dat kan ik niet, antwoordde Barrèl, zacht. Alles is me vreemd, alles irriteert me; ik begrijp niets en voel me met niets eigen, aan niets verwant.
Le Grand lachte wijs.
— Dat is heel goed, dat is een bewijs dat je genezende bent. Er mag je niéts eigen zijn en je mag je nog niet aan iets verwant voelen, want je hebt nog niets getoetst aan je gezond verstand, aan de logica.
Je voelt je zwak, zeg je. Dat is begrijpelijk en voor jou is het nuttig. Van nu af aan zal je groeien en sterker worden; maar, uitsluitend door je eigen wil, eigen drang, eigen kracht. Je moet veel lezen; lees goed en vooral, langzaam.
— Wat geef ik om dat gedaas in die boeken. Bén ik nou al in de tweede klasse?
— Ja, sinds een paar dagen.
■— Dus, ik ben genezende, zei Barrèl met een tikje ironie.
— Ja, zoo lang je het wilt en zoo snél je het verlangt. Zoo-dra de periode der apathie doorstaan is, hebben mijn patiënten hun genezing in eigen handen.
Barrèl zweeg een poos, voor hij verder vroeg.
— Heb ik gedroomd van onsmakelijke geschiedenissen en gebeurtenissen of heb ik ze inderdaad gehoord en beleefd ?
— Niet zooveel vragen. Je moet denken; hooren, zien, lezen en denken. Nou, groet ik je. Het is goed weer, zacht en droog. Neem een boek en ga in een dakprieel zitten lezen. En denk er aan, morgen avond geef ik cursus in de groote aula.
Niettegenstaande zijn afwijzing ging Barrèl toch naar de bibliotheek en nam, voor de hand, twee boeken mee.
Er waren vrij veel patiënten op het dak. Twee eerste-klasse dames wandelden naast elkaar, rustig pratend zonder een schijn dier overdreven emotie te demonstreeren, welke gewoonlijk de vrouwelijke conversatie kenmerkt en illustreert. Ze weken uit,
124