onderste trap af, naar de verblijven der eerste klasse. En ook hier verdreven de uitzinnige lijders, aan de vreeselijkste kwaal der menschheid, de nachtstilte, door hun joelen en krijschen.
Beambten snelden toe met touwen, dwangbuizen en emmers koud water. Eén druk op een knop en door het gansche huis rinkel-klingelden de electrische noodbellen; tegelijk lichtten alle lampen aan.
De derde klasse, begeesterd door Barrèl’s opperste uiting van ellende, weerstond met succes den eersten aanval, wilde wijken noch zwijgen. Bij al deze patiënten had de kwaal zóó fel en grievend het gansche lichaam doorvreten, dat alle atomen erin, uit zucht naar zelfbehoud, zich hadden gereedgemaakt, het eerste het beste middel ter genezing te aanvaarden en aan te wenden.
Schoon niemand zich bewust was, dat hij wachtte op een middel en geen hunner er ooit over had gedacht, wat dat middel zou zijn, hadden ze toch gewacht.
Dat middel kon alles zijn.
Nu bleek het te zijn, een schreeuw, een leus.
— Pia!
Die leus, dien schreeuw, dien naam joelden ze uit, op alle verdiepingen ,in kamers en door corridors. Ze joelden zoo luid, zoo zeker, zóó verwoed, dat het klonk, als was de donder losgebroken, om in ’t Brokkenhuis vernieling en verderf te brengen.
— Pia!
En echter was het zóó dwaas, zóó ezelsdom, dat uitgejam-mer van den naam der geliefde van een patiënt, dat het geluid aan ieder ander moést toeklinken, als het gebalk van een troep losgebroken ezels, welke troep uitging op verovering der wereldheerschappij, op grond van het ezelsintellect.
— I-ah! I-ah! I-ah!