DE DUIVEL IN BARREL ONTWAAKT.
Kreten, schorre hongerkreten, als van aasdieren, beantwoordden zijn roep....
Het was middernacht.
Middernacht, in de hei, op den kouden, drassigen grond.
Barrèl zat geknield, op de borst der Naakte Dame en drukte met kracht van vuisten haar armen neer. En om hen heen krioelden lichamen óp en óm elkaar, krijschten stemmen hoogop, kreunden diepe, zware zuchten laag langs den grond.
Hij was sterk, wonder-sterk, woest en onweerstaanbaar. Het tegenstribbelen der Naakte Dame deerde hem niet en hij bedwong haar, nu zijn geschiedenis vertellend, zonder groote inspanning.
— Ze heette Pia. Ze was verpleegster. Ze verpleegde mijn broer’s vrouw tijdens haar kraam. Verdoemd zal ze zijn.
Heb jij wel eens een verpleegster gezien? Echt gezien} Nee, hè? Nou, ik wèl.
Pia!
Een verpleegster is een uniform om een heilig beeld.
Pia!
Een verpleegster is zelfverloochening, opoffering, geduld.
Pia!
Een verpleegster is vrouw!
Pia!
Ze is Ginko-Foeri-Foetisch, zonder bochel, niet scheel en ze loopt rechtop.
Pia!
Verpleegster praat over het schoone en het goede. Zóó deed Pia. Over de heerlijkheid van geestes- en zielsverwantschap met gelijkvoelenden.
96