leven lang.... te mogen bijstaan zei hij gesmoord en stamelend.
De namiddag-thee werd gedronken op het groote terras, achter het gebouw.
Barrèl zat tegenover Em, het hoofd geleund in beide handen en staarde haar zwijgend in de oogen. Zij lachte nu en dan even om den mond en zei een woordje over het weer en zijn aanstaand vertrek naar de stad.
Maar hij bleef zwijgen.
Verspreid over het terras zaten de anderen, bij paren, aan afzonderlijke tafeltjes. Dick, het Jonge Ventje, met Ida, de Zeenymph met de groene haren; Phine de Statige Feministe, met den Kampioen-Bokser; Mary, de schreiende Onbestorven Weduwe, met den Somberen Man; de Man met het Dronken Gezicht, met de Oude Dikke Dame.
Em tuurde bijwijlen over Barrèls schouder naar de paren, trok de oogleden op elkaar of perste even de lippen bijeen. Soms lachte ze, bijna onmerkbaar, in een hoekje van haar linkeroog, of trilde de lach door haar bovenlip.
Voor Barrèls starende oogen was ze echter voortdurend ernstig en in rust. Hem was het, alsof onuitgesproken woorden hen beiden verbonden en een ongezien gordijn haar en hem voor de blikken der anderen verborg. Hij zag noch hoorde één hunner, voelde ternauwernood dat hij leefde. Hij wist of dacht nu niets, dan dat hij rein, verheven en uitverkoren was.
Schemering daalde, gestadig en al dikker. En nu was het ook voor Em’s oogen, alsof de anderen al verder en verder gingen, al minder zichtbaar werden. Het leek, of ze stil-aan oplosten, in den dalenden, heerschenden nacht.
Ze legde haar rechterhand op tafel, schijnbaar zonder opzet of bedoeling en schoof haar geruischloos naar Barrèl.
94