— Ik dacht, dat je wou .vragen, of we Phine en Mary hadden gezien.
— Wou jij dat vragen, Bart?
— Ik? deed de Kampioen-Bokser beteuterd. En we hadden het over de match van aanstaanden Zondag.
Em lachte een kort gilletje en liep haastig door, nageloopen door Barrèl. Ze scheen hem te zien noch te hooren, maar hief toch waarschuwend de hand achter zich op, toen ze plotseling weer stilhield, Omkeerend legde ze den vinger op den mond.
Tegen een boom zat de Dikke Oude Dame, nu een robust-gebouwde jonge vrouw, met rond gezicht, waarop vroolijke lach. Voor haar, op zijn knieën, zat de Man met het Dronken Gezicht. Hij was blootshoofds. Onder het praten schudde hij licht het hoofd, waardoor zijn lange, dikke lokken rond zijn colbert-kraag wiebelden.
— U is de eenige, wie ik het zou durven zeggen, zei hij met sonore stem. U of niemand.
Mijn leven lang doe ik, alsof niets in de wereld me interesseert dan mijn kunst en mijn werk en noem ze mijn eenige roeping, mijn eenige reden van bestaan. Ik ga voor onverschillig en ongevoelig door, ja, voor een harteloozen cynicus, die in niets gelooft.
Men zegt van mij, en ik laat dat rustig zeggen, dat ik uitsluitend belang stel in de vrouwen, die ik in mijn werk schep en dan nog slechts zoo kort, als ik ze er voor noodig heb. En, dat ik van ze hou, omdat ze van papier en inkt zijn en me met vrede laten.
Laat ze babbelen.
U durf ik te zeggen, dat ze zich vergissen, de kletsmeiers. Ik hou niet van vrouwen, ik hou van een vrouw; een vrouw, ontkiemd en opgegroeid in mijn geheimste binnenkamer.
Ik heb die vrouw noodig; zonder haar ben ik half, ben ik
92