— Nu, riep hij sarrend, heb ik nu wel ongelijk als ik beweer dat de menschen veridiotiseerd zijn en het allen op mij aanleggen? Zeg, Van Giesen, wat is dat voor ’n rekel? Enfin, laat de vent hier komen.
Van Giesen ging naar de fabriek, waar Joris Jochem stond te wachten. De detective zag er min of meer beklagenswaardig uit.
Hij was de Achterstraat ingekomen, toen de volksverzameling het snelst aangroeide. Plotseling werd hij door het publiek omsloten en, toen dat vluchtte, eenerzijds voor de waterstraal en anderzijds voor de politie, meegesleurd. De touwladder, die om zijn middel was geslingerd, bemoeilijkte hem niet weinig in zijn bewegingen. Weldra viel hij ; de vluchtenden liepen over hem heen en deden hem danig pijn. De politie hielp hem overeind en wilde hem meenemen. De brigadier herkende hem echter en liet hem lachend gaan. Daarna wachtte hij op den hoek af, tot het weer rustig was in de straat.
Hij hinkte een beetje, want menigeen had op zijn been getrapt. Zijn jas was doornat en bemodderd en zijn broek op drie plaatsen gescheurd. Maar nog gloeide het vuur van den grooten, intelligenten detective in zijn borst.
Toen hij de fabriek binnen kwam, met de groote flesch in zijn zijzak, dacht het personeel van Van Duren, dat hij hun een borrel bracht, ter vergoeding voor de doorgestane misère. Maar hij liet hun het opschrift „chloroform” lezen en maakte zich bekend als Joris Jochem. Waarop de mannen, die minstens drie detective-verhalen per week lazen, hem als hun meerdere erkenden en Van Giesen zich haastte hem bij zijn patroon aan te dienen.
Nu volgde hij den werkbaas naar het kantoor, doch aan de deur gekomen, liet deze hem vóór gaan, duwde hem naar binnen en sloot de deur weer achter hem. Van Giesen had niet den minsten lust, nogmaals het humeur van mijnheer Lobbes te ondergaan.
Gelijktijdig keken de heeren Lobbes en de boekhouder op, toen de
96