Hij zei dat voor de vuist weg, uit zijn nieuw verkregen zucht tot tegenspraak, maar dat antwoord sloeg toch in. Zooals algemeen bekend was, wist niemand wie het huis van den slager had geërfd, indien er al een erfgenaam bestond.
— Niemand weet dat, maar daarom bent U toch nog niet de eigenaar! riep de slager. Dat maak je me niet wijs.
Intusschen sloegen de metselaars er al heviger op los. En bij eiken slag keek de slager grimmiger.
— KanU dat bewijzen, mijnheer? vroeg mijnheer Lobbes. Pas opUw woorden.
Nee, dat kon de slager niet en ook niemand anders. En dat vuurde hem juist aan.
— Eigenaar of niet, je zult me schadeloos stellen 1 riep hij verwoed. Ik klaag je aan wegens muur- en huisvredebreuk.
— Alweer een, mompelde mijnheer Lobbes. Kom, Karei......
Op dat moment bezweek een groot stuk muur onder den geweld-dadigen slagaandrang der metselaars en viel in den slagerswinkel. En als antwoord daarop steeg een vervaarlijk gejoel op, dat door het nieuw ontstane gat drong. De drukte in den slagerswinkel sloeg tot tumult over.
Verschrikt hielden de metselaars op.
— Is het nu naar je zin, mijnheer Lobbes, nu ben je een moordenaar, riep de slager woedend. Je hebt mijn klanten gedood. Hoor ze eens kermen. Dat ontbrak er nog maar aan.
Hij snelde heen, om zich te overtuigen. In zijn plaats stoven nu zijn klanten, onder dreigend gejoel, de fabriek van Lobbes binnen.
Er was niemand gedood, zelfs niemand gewond, dan een fox-terrier en die blafte zoo vervaarlijk, dat hij allerminst op sterven scheen te staan.
Wel echter hadden de vallende steenen flesschen, potjes en pan-
88