toen, dat die bleef rusten op zijn hoofd-opzichter. Hij begreep hem direct.
— Och mijnheer Venema, wilt U misschien zoo goed zijn den eersten platten grond uit te zetten. Zoodra mijnheer Lobbes er is, kunnen wij hem dan het plan toonen.
Toen de hoofdopzichter gegaan was, vertelde Karei in korte trekken wat de familie zoo al met zijn vader had meegemaakt, in dien eenen dag.
— En nu hebben we, eerlijk gezegd, wel een beetje vrees, eindigde hij, met een veelbeteekenenden blik.
— Ben je dicir bang voor? Ben je dwaas, jongen! viel Van Duren hartelijk uit. Ik ken mijn Herman al dertig jaren en ik verzeker je dat hij nooit helderder van hoofd was dan gisteren, toen hij mij de les las.
— Morgen I klonk een luide stem.
De heer Lobbes trad het kantoor binnen door de deur, die toegang gaf tot den winkel.
— Hoe maak je het, Gerard ? vroeg hij Van Duren.
De oude vrienden wisselden een handdruk.
— Best, dank je. Jij óók, bemerk ik, zei de ingenieur. Nou, ik heb me bedacht, hoor. Nu je er zooveel haast mee hebt, wordt binnen vijf minuten het eerste breekijzer in je mooien betonnen grond gezet.
— Prachtig! antwoordde mijnheer Lobbes, instemmend zonder overdreven geestdrift. Dat hadden we immers afgesproken. Wel, Kooymans, hoe gaat het vanmorgen?
— Best, dankU wel, mijnheer, antwoordde de boekhouder, schuw van zijn werk opziend. Zoo goed als altijd.
— Overdrijf het nu maar niet. Op jouw leeftijd maakt men geen gekheid met aanvallen van zenuwrheumatiek. Ik heb besloten je maar
81
6