andere reden heette de man dus zoo, zei Cora tot zichzelve met overtuiging.
Het was ongeveer een half uur loopen. Hoewel het zonnig weer was en zij graag wandelde, besloot Cora op den hoek de tram te pakken. Maar toen haar een leege taxi voorbijreed, wenkte zij den chauffeur. Men kon immers niet weten of er bekenden in de tram zaten. En die konden allicht iets aan haar merken of vragen hoe het thuis was.
Ze moest tot driemaal toe het adres herhalen, vóór dat de man haar begreep. Ze was er niet aan gewend door een voile te spreken, en dan nog fluisterde ze, om voorbijgangers onkundig te laten, waarheen zij ging. Dit laatste was echter een overbodige maatregel, want de naastbijzijnde wandelaar liep wel vijftig meter vóór haar en lette niet in het minst op haar.
De chauffeur knipte beurtelings met het linker en met het rechter oog, toen hij aanzette. Wat moest zoo’n mooie, goed gekleede jonge dame in den ochtend reeds in die achterstraat doen? Maar hij zei niets en was zeer tevreden met zijn fooi.
De straat, waarin Joris Jochem woonde, maakte door haar rust al indruk op Cora. Liggend achter een hoofdgracht, parallel aan een breeden verkeersweg, ging er niemand door dan die in de straat moest zijn. En het huis, waar ze aanbelde, was van ouden bouw en breed. Het oefende een zoodanigen invloed van vertrouwen op Cora uit, dat ze, nauwelijks nadat de chauffeur weer had aangezet, aanbelde.
Een aardig meisje van een jaar of tien, met guitige oogjes, liet haar in de wachtkamer. Er hingen groote portretten aan den wand, met onderschrift en handteekening. Cora bestudeerde ze en las achtereenvolgens de namen van eenige wereldbekende bankiers, een groot staatsman, verschillende hooggeplaatste ambtenaren, een paar adellijke weduwen en een prins van een regeerend vorstenhuis.
Al die waardige personen hadden den detective Joris Jochem hun
62