één groote week tijds, van humeur en karakter waren veranderd, leek hem het feit, dat ze allen óf zwaar hersenziek, óf geraffineerd slecht waren geworden. Maar, hoe dan ook, hij vond het zijn plicht en een noodzakelijkheid, naar een oplossing van dat raadsel te zoeken.
In de gang ontmoette hij Lena. Ze had Media’s ontbijt op de kamer der meisjes gebracht, omdat moeder een conflict, in den morgen reeds, wou vermijden. Het dienstmeisje had het kind met dwaze grappen wat opgevroolijkt en lachte er zelf nog om.
— Morgen mijnheer! zei ze opgeruimd.
Mijnheer Lobbes groette kortaf terug, maar moest haar toch eens aanzien. Lena’s gezicht was frisch en onbevangen van uitdrukking. Indien er al een complot mocht zijn, om hem op allerhande wijzen te bedriegen, dan was zij er toch zeker onschuldig aan.
Die overweging gaf mijnheer Lobbes een straal van hoop. Een meisje met zoo’n uiterlijk kón niet medeplichtig zijn aan de poging, iemand een derde kind, van zeventien jaar, te willen opdringen, nóch aan andere streken. Zij zou hem, in tegenstelling, wellicht willen helpen deze duistere familiekwestie op te helderen. Gedachtig daaraan, nam hij zich voor haar vriendelijk te behandelen, zonder in die overdreven minzaamheid te vervallen, welke tot vrijpostigheid aanleiding geeft.
Mevrouw Lobbes en Cora zaten aan het ontbijt en keken zwijgend op, bij zijn binnentreden. Zijn korten groet beantwoordden zij even kort.
Mevrouw schonk hem een kop thee in, doch aarzelde hem op brood attent te maken. Ze wist niet, hoe zijn toestand nu was, en of hij nog steeds van zijn waanbeelden was vervuld.
Dan trad Lena binnen, na een licht tikje.
— Moet ik een ei voorU koken, mijnheer? vroeg ze met luchtige stem.