Mijnheer Lobbes ontwaakte met een drukkend gevoel van hoofdpijn. Hij had den vorigen avond meer gedronken dan hij gewoon was en verdragen kon. En ook had hij met een psychoanalytisch romanschrijver uren lang gebabbeld over zielsafwijkingen en storingen. Dat gesprek had hem geen ruimer inzicht gegeven in den vreemden toestand, waarin zijn huisgenooten en vrienden verkeerden, doch hem in de meening versterkt, dat hij, als gezond mensch, er geenszins aan mocht tegemoet komen. Zijn vrouw bleek al op te zijn. Een blik op de geruischlooze pendule zei hem, dat het negen uur was.
Snel kleedde en waschte hij zich en nam een hoofdpijnpoeder in. En onder die bedrijvigheid door dacht hij na.
Nu herinnerde hij zich een twistgesprek te hebben gehad met Karel’s vriend, Leo Garrels. De jonge man had beweerd Cora’s verloofde te zijn en was brutaal tegen hem uitgevallen. Uit verstoordheid daarover en om zijn gedachten te verzetten, was hij toen naar de club gegaan. Nu kwam hem ook weer het onbegrijpelijke gedrag van zijn vrouw en Frits Waller voor den geest. En hij dacht tegelijk aan het jonge meisje, dat zij zijn kind noemden. Zijn kind, terwijl hij nooit meer dan één zoon en één dochter had gehad.
Hij nam zich voor al die geheimzinnigheden te doen ophelderen, ongeacht de moeite, welke dat zou vereischen. Maar hij zou zijn huisgenooten daarvan niets laten bemerken. Of een onverklaarbare zinsverwarring, dan wel opzet de oorzaak van zijn verstoorde huisvrede was, moest een bizonder onderzoek uitmaken. Want, even vreemd als het hem toescheen, dat zijn vrouw en kinderen in
57